1. Wat verfijnd is, dat houdt stand
Rein als het fijnste goud, standvastig als een rots,
helemaal zuiver als kristal hoort je gemoed te zijn.
3. Alleen God kan voldoening schenken
Weg, weg, jullie Serafijnen, jullie kunnen mij niet verkwikken!
Weg, weg, jullie engelen allemaal en al wat de aandacht op jullie vestigt!
Ik nu wil niets met jullie van doen hebben; ik werp mij alleen
in de ongeschapen zee van de zuivere Godheid in.
5. Men weet niet, wat men is
Ik weet niet, wat ik ben; ik ben niet, wat ik weet:
Een ding en niet een ding; een aanzetje en een cirkel.
6. Jij moet zijn, wat God is
Wil ik mijn uiteindelijke doel en mijn eerste begin vinden,
dan moet ik mijzelf in God en God in mij gronden
en worden dat, wat Hij is: ik moet een glans in het Glanzen,
ik moet een woord in het Woord, een god in God zijn.
7. Men moet nog voorbij aan God
Waar is mijn oponthoud? Waar ik en jij niet bestaan.
Waar is mijn uiteindelijke doel, naar welk ik toe zal gaan?
Daar waar men er geen vindt. Waar moet ik dan nu heen?
Ik moet nog voorbij God een woestijn binnengaan.
8. God leeft niet zonder mij
Ik weet, dat zonder mij God nog geen ogenblik lang kan leven;
word ik tot niets, Hij moet noodgedwongen de Geest geven.
9. Ik heb het van God en God heeft het van mij
Dat God zo zalig is en leeft zonder verlangen;
heeft Hij zowel van mij, als ik van Hem ontvangen.
10. Ik ben als God en God als ik
Ik ben zo groot als God, Hij is als ik zo klein:
Hij kan niet boven mij, ik niet onder Hem zijn.
11. God is in mij en ik in Hem
God is in mij het vuur en ik in Hem de weerschijn:
Zijn wij elkaar niet heel innig gemeen?
12. Men moet zich óver-zwaaien
Mens, waar jij je geest zwaait óver plaats en tijd,
daar kun je elk moment zijn in de eeuwigheid.
13. De mens is eeuwigheid
Ik zelf ben eeuwigheid, wanneer ik de tijd verlaat
En mij in God en God in mij tezamenvat.
14. Een christen is zo rijk als God
Ik ben zo rijk als God; er kan geen stofje bestaan,
dat ik (mens, geloof me) met Hem niet heb gemeen.
15. De Over-Godheid
Wat men over God zegt, dat is mij nog niet genoeg:
de Over-Godheid is mijn Leven en mijn Licht.
16. De liefde dwingt God
Waar God mij niet over God heen zou willen brengen,
daar wil ik Hem met naakte liefde daartoe dwingen.
17. Een christen is Gods zoon
Ook ik ben Gods zoon, ik zit aan Zijn hand:
Zijn geest, Zijn vlees en bloed zijn Hem aan mij bekend.
18. Ik doe het God na
God heeft mij lief boven Zich; heb ik Hem lief boven mij,
dan geef ik Hem zoveel, als Hij mij geeft vanuit Zichzelf.
26. De geheime dood
De dood is een zalig ding: hoe krachtiger hij is,
hoe heerlijker daaruit het leven wordt uitverkoren.
29. De eeuwige dood
Dié dood, waaruit geen nieuw leven opbloeit,
die is het, welke mijn ziel van alle doden ontvlucht.
31. Het altijd-durende sterven
Ik sterf en leef God: wil ik Hem eeuwig leven,
dan moet ik eeuwig voor Hem de geest [op]geven.
32. God sterft en leeft in ons
Ik sterf en leef ook niet: God zelf sterft in mij:
en wat ik leven moet, leeft ook Hij onophoudelijk.
33. Niets leeft zonder te sterven
God zelf, wanneer Hij jou wil leven, moet sterven:
hoe denk jij dan zonder dood Zijn leven te kunnen erven?
60. Lichaam, ziel en Godheid
De ziel is een kristal, de Godheid in haar is haar schijn;
Het lichaam, waarin je leeft, is hun beider schrijn.
61. In jou moet God geboren worden
Wordt Christus duizend maal in Bethlehem geboren
en niet in jou, je blijft toch nog voor eeuwig verloren.
63. Sta zelf uit de doden op
Ik zeg, het helpt je niet, dat Christus is opgestaan,
waar jij nog liggen blijft in zonde en doodsbanden.
64. De geestelijke zaaiing
God is een akkerman, het zaad Zijn eeuwige Woord,
de ploegschaar is Zijn Geest, mijn hart het zaaiingsoord.
65. Armoede is goddelijk
God is het armste ding, Hij staat geheel bloot en vrij:
Daarom zeg ik terecht en goed, dat armoede goddelijk is.
66. Het hart is de haard van God
Waar God een vuur is, daar is mijn hart de haard,
op welke Hij het hout der ijdelheid verteert.
67. Het kind schreeuwt om de moeder
Zoals een gespeend kind om zijn moeder weent,
zo schreeuwt die ziel om God, die Hem alleen 'meent'.
68. De ene afgrond roept de andere
De afgrond van mijn geest roept voortdurend met geschreeuw
de afgrond van God aan; zeg, welke dieper zou zijn?
69. Melk tezamen met wijn sterkt heel goed
De mensheid is de melk, de Godheid is de wijn;
Drink melk met wijn vermengd, wanneer je gesterkt wilt zijn.
71. Men moet het wezen zijn
Liefde oefenen kost veel inspanning; wij moeten niet alleen
maar liefhebben, maar zelf, zoals God, de liefde zijn.
72. Hoe ziet men God?
God woont in een licht, naar welk geen enkel pad voert;
wie het zelf [nl. dat licht] niet wordt, die ziet Hem voor eeuwig niet.
75. Je begeerte je afgod
Begeer je wat met God, ik zeg het helder en vrij,
(hoe heilig je ook bent) dat het jouw afgod is.
76. Niets willen maakt aan God gelijk
God is de eeuwige rust, omdat Hij niets zoekt noch wil;
wil jij in het gelijke 'niets', dan ben je juist veel.
77. De dingen zijn gering
Hoe klein is toch de mens, die iets hoog doet inschatten,
en zichzelf niet over zichzelf [heen] in Gods troon inzet!
79. God draagt volkomen vruchten
Wie mij tegenover [mijn] volkomenheid, zoals God heeft, wil
tegenspreken,
die zou mij voordien van Zijn wijnstok los moeten breken.
80. Elk ding in het zijne
De vogel in de lucht, de steen rust op het land,
in het water leeft de vis, mijn geest in Gods hand.
81. God bloeit [van]uit Zijn takken
Ben jij uit God geboren, dan bloeit God uit jou
en Zijn Godheid is jouw sap en jouw sier.
82. De hemel is in jou
Stop, waar loop jij heen? De hemel is in jou;
zoek je God ergens anders, dan loop je Hem onophoudelijk voorbij.
83. Hoe kan men God genieten?
God is een enig Een; wie van Hem wil genieten,
moet zich niet minder dan Hij in Hem insluiten.
84. Hoe wordt men aan God 'gelijk'?
Wie aan God 'gelijk' wil zijn, moet aan alles ongelijk worden,
moet ledig van zichzelf en los worden van alle klachten.
85. Hoe hoort men Gods woord?
Wanneer jij het eeuwige Woord in jou wilt horen spreken,
dan moet jij je vantevoren van het horen geheel losbreken.
86. Ik ben zo wijd als God
Ik ben zo wijd als God, niets is er in de hele wereld,
dat mij (o wonderding!) in zich omsloten houdt.
165. Waar de wijsheid graag is
De wijsheid is graag daar, waar haar kinderen zijn.
Waarom? O wonderding: zij is zelf een kind.
167. Naar de mate dat jij in God [bent], naar die mate [is] Hij in jou
Naar de mate dat de ziel in God [is], naar die mate rust God in haar;
niet meer of minder, mens, geloof het, wordt Hij voor jou.
169. Niets verlangen is zaligheid
De heiligen zijn daarom met Gods rust omvangen
en hebben zaligheid, omdat zij naar niets verlangen.
171. God vindt men door nietzoeken
God is hier noch daar; wie verlangt Hem te vinden,
die laat Hem handen en voeten en lijf en ziel binden.
178. De 'schuld' is de jouwe
Dat jij het gezicht verliest bij het in de zon kijken,
dat is de 'schuld' van je ogen en niet van het grote licht.
182. De loonknecht is geen zoon
Mens, dien je God om goed, om zaligheid, om loon,
dan dien je Hem nog niet uit liefde, zoals een zoon.
184. God is voor mij, wat ik wil
God is mijn staf, mijn licht, mijn pad, mijn doel, mijn spel,
mijn vader, broer, kind en alles, wat ik wil.
185. De plaats is zelf in jou
Niet jij bent in de plaats, de plaats, die is in jou;
Werp je hem uit, dan is de eeuwigheid al hier.
186. Huis van de eeuwige Wijsheid
De eeuwige Wijsheid bouwt; ik word het paleis,
wanneer Zij in mij en ik in Haar rust gevonden heb.
187. De weidsheid van de ziel
De wereld is mij te eng, de hemel is te klein:
waar zou toch nog ruimte voor mijn ziel kunnen zijn?
188. De tijd en de eeuwigheid
Jij zegt: verplaats je uit de tijd naar eeuwigheid!
Is er dan een verschil tussen tijd en eeuwigheid?
189. De mens, die maakt de tijd
Jij zelf maakt de tijd, de zintuigen zijn het uurwerk;
zou je maar de onrust stoppen, dan is de tijd ervandoor.
190. De gelijkheid
Ik weet niet, wat ik aanmoet! Het is mij alles één:
oord, onoord, eeuwigheid, tijd, nacht, dag, vreugde en pijn.
191. Wie God wil schouwen, moet alles zijn
Wie zelf niet alles is, die is nog te gering,
dan dat hij Jou kon zien, mijn God, en alle dingen.
200. God is niets (geschapens)
God is waarlijk niets, en zo Hij iets is,
dan is Hij het slechts in mij, op de manier waarop Hij mij voor Zich verkiest.
3. Mens in God, God in de mens
Wanneer ik Gods zoon ben, wie het dan kan zien,
die aanschouwt mens in God en God in de mens.
5. Het licht is niet God zelf
Licht is het kleed van de Heer; ontbreekt jou even het licht,
zo weet, dat jou toch God nog niet zelf ontbreekt.
6. 'Niets' is de beste troost
'Niets' is de beste troost: onttrekt God Zijn schijn,
dan moet het naakte 'niets' jouw troost en ontroost zijn.
7. Het ware Licht
God is het ware Licht; je hebt verder niets dan geglitter,
in geval dat je niet Hem, het Licht der lichten, hebt.
58. God sterven en God leven
Sterf of leef in God; je doet aan beide dingen goed,
omdat men God sterven en God ook leven moet.
59. Wie is meer God dan mens?
Wie zonder gewaarwordingen lief heeft en zonder waarnemen kent,
zo iemand wordt met goed recht meer God dan mens genoemd.
60. Over het liefhebben
Mens, wil je niets en heb je niets lief, dan wil je en heb je op de
juiste wijze lief;
[maar] wie evenveel liefheeft, wat hij wil, heeft nog niet lief, zoals hij zou moeten.
61. Wie zichzelf verlaat vindt God
Wie zichzelf verloren heeft en van zichzelf is ontbonden,
die heeft God, zijn Troost, en zijn Heiland gevonden.
62. In beide moet men zijn
Mijn God, hoe koud heb ik het! Ach, wil mij toch verwarmen
in de schoot van Jouw mensheid en in van Jouw Godheid de armen!
63. De dove hoort het Woord
Vriend, geloof het of niet: ik luister op elk moment
wanneer ik ben doof en stom, naar het eeuwige Woord.
64. Een zucht zegt alles
Wanneer mijn ziel zucht en Ach en O schreeuwt,
dan roept zij in zichzelf haar Einde en Onbegin.
65. De eeuwigheid wordt niet gemeten
De eeuwigheid weet niets van jaren, dagen, stonden:
ach, dat ik nog niet het middelpunt heb gevonden!
146. God is duisternis en licht
God is een pure bliksemflits en ook een donker 'niet';
dat geen schepsel beschouwt met zijn [eigen] licht.
181. De zondaar is verblind
De zondaar ziet niets: hoe meer hij loopt en rent
in zijn eigenheid, hoe meer hij zichzelf verblindt.
182. God is bij alles aanwezig
Er is geen voor en er is geen na: wat morgen moet geschieden,
heeft God van eeuwigheid reeds wezenlijk gezien.
183. In het midden ziet men alles
Laat je neer in het middelpunt, dan zie je alles tegelijkertijd,
wat nu en wat dan geschiedt, hier en in het hemelrijk.
220. Waken, vasten, bidden
Drie werken moet men doen, wanneer men voor God wil treden:
Hij verlangt verder niets van ons, dan dat wij waken, vasten, bidden.
254. Het serafijnse leven
Vanuit liefde gaan en staan, liefde ademen, spreken, zingen
dat is je leven als Serafijn doorbrengen.
31. Jouw hart, wanneer het leeg is, is beter
O ellende! Onze God moet zijn onderkomen in de stal nemen!
Ruim uit, mijn kind, jouw hart en laat Hem het ijlings innemen!
32. De hemel wordt tot aarde
De hemel daalt af, hij komt en wordt tot aarde;
wanneer stijgt de aarde omhoog en zal tot hemel worden?
50. Het Grote in het kleine
Mijn God, hoe mag dit zijn: mijn geest, de nietigheid,
verlangt Jou te verslinden, de ruimte der eeuwigheid!
56. Over de Godsverlangende
Voor de Godsverlangende wordt dit punt in de tijd [AP: het hier-nu]
veel langer dan het zijn van heel de eeuwigheid.
59. De liefde dwingt God
Het hemelrijk wordt gemakkelijk veroverd en zijn leven;
beleger God met liefde, [en] Hij moet het jou geven.
70. God de vrijgevigste
God geeft zich zonder maat: hoe meer men Hem begeert,
hoe meer en meer Hij zich aanbiedt en verleent.
71. Aardse Serafijn
Je bent een Serafijn nog hier op deze aarde,
waar jij je hart tot louter liefde laat worden.
72. Eeuwig leven in de tijd
Wie God in alle doen van harte loven kan,
die begint reeds in de tijd het eeuwige leven.
151. De heilige is nooit bedroefd
De heilige kan nooit in de geest bedroefd zijn;
Waarom? Hij looft God voortdurend ook in de grootste pijn.
153. De knechten, vrienden en kinderen
De knechten vrezen God, de vrienden hebben Hem lief,
de kinderen geven Hem hun hart en al hun zinnen.
156. De liefde gaat boven weten
Met God verenigd zijn en Zijn kus genieten,
is beter dan vele dingen weten zonder Zijn liefde.
163. De geheime wedergeboorte
Uit God wordt men geboren, in Christus sterft men
en in de Heilige Geest begint men te leven.
168. De Godheid
De Godheid is een bron, alles stamt uit haar
en keert daar naar terug; daarom is Zij ook een zee.
179. Over het liefhebben
De liefde van deze wereld, zij loopt altijd uit op droefheid;
laat mijn hart daarom alleen de eeuwige Schoonheid liefhebben.
180. God weet Zijn eigen begin niet
Jij vraagt, hoe lang God geweest is, om verslag daarover;
Ach, wees stil: het is zo lang, dat Hij het zelf niet weet.
181. Ook over God
God is nog nooit geweest en zal ook nooit zijn
en blijft toch bestaan na 's werelds einde, was ook als enige voordat zij ontstond.
183. Op volhardendheid komt het aan ["Beharrlichkeit ist not"]
Het grootste, dat een mens nodig heeft voor de zaligheid,
(daar waar hij in het goede staat) is de volhardendheid.
188. Het Woord wordt nog steeds geboren
Voorwaar, het eeuwige Woord wordt ook vandaag de dag nog geboren;
Waar dan? Daar, waar jij jezelf in jezelf hebt verloren.
196. De wijsheid en de liefde
De wijsheid schouwt God, de liefde kust Hem;
ach, dat ik niet vol liefde en vol wijsheid ben!
201. God geeft graag grote gaven
God - omdat Hij groot is - geeft het liefst grote gaven:
ach, dat wij arme mensen slechts zulke kleine harten hebben!
217. God is overal en nergens
Bedenk: overal is God, de grote JHWH,
en toch is Hij noch hier, noch ergens anders, noch daar.
220. De hoogste stand van de ziel
Niemand heeft zijn stand zo hoog gemaakt,
als een ziel die haar gemoed tot rust bracht.
228. De ogen van de ziel
Twee ogen heeft de ziel: één schouwt in de tijd,
de ander richt zich op de eeuwigheid.
233. Drie vijanden van de mens
Drie vijanden heeft de mens: zichzelf, Beëlzebub en wereld;
van deze drie wordt de eerste het langzaamst overwonnen.
235. De drievoudige Godskus
Drie standen kussen God: de maagden vallen Hem te voet;
de jonkvrouwen naderen Hem, om Zijn milde hand te kussen;
De bruid is zo door en door van Zijn liefde gewond,
dat zij ligt aan Zijn borst en kust de honingmond.
239. Duiding van de naam Jezus
Geen naam is onder alle zo hoog gebenedeit,
als Jezus, want Hij is een schat vol van zaligheid.
1. God wordt, wat Hij nooit was
De ongeworden God wordt midden in de tijd,
wat Hij nooit geweest is in alle eeuwigheid.
8. De naam Jezus
De naam Jezus is uitgegoten olie,
Hij voedt en verlicht en stilt de pijn van de ziel.
9. Het Onuitsprekelijke
Het Onuitsprekelijke, dat men God pleegt te noemen,
geeft zich in één Woord te spreken en te kennen.
10. De volle zaligheid
De mens bereikt niet eerder de volle zaligheid,
dan nadat de eenheid heeft opgeslokt de andersheid.
11. Door zwijgen eert men God
De heilige Majesteit, wil je haar eer betonen,
wordt het allermeest geëerd met heilig stilzwijgen.
12. In één ding alle heil
In één ding bestaat mijn heil, in één ding mijn rust;
daarom loop ik met achterlaten van vele dingen op dat éne toe.
13. De eigenschappen van de drie standen
De boetelingen smeken God, de vrije mensen danken Hem;
de bruiden zijn vol liefde en rust als Seraphim [engelen].
14. God schenkt het grote in het kleine
Neem, wat de Heer je geeft; Hij schenkt het grote in het kleine,
in het slechte erts goud, ook al denken wij van niet.
16. De sneeuw in de zon
Hoe mooi glanst de sneeuw, wanneer de stralen van de zon hem
met hemels licht bestrijken en beschilderen!
Zo glanst ook jouw ziel, wanneer zij wit is als de sneeuw,
wanneer zij beschenen wordt door de Opgang van omhoog.
17. Naar de heer Jezus
Ik nader U, Heer, als mijn zonnenschijn,
die mij verlicht, verwarmt en levendig doet zijn:
nadert U mij van Uw kant als Uw aarde,
dan zal mijn hart spoedig tot de mooiste lente worden.
38. God niets en alles
God is een Geest, een Vuur, een Wezen en een Licht
en toch ook weer niets van dit alles.
137. Het vonkje in het vuur
Wie kan het vonkje temidden van het vuur onderscheiden;
wie kan mij, wanneer ik in God ben, of ik het ben, benoemen?
147. De weidsheid van de mens in onbeschrijfelijk
Wie is het, die mij zou kunnen vertellen, hoe wijd en breed ik ben,
als [zelfs] de oneindige God in mij wandelen kan? [allusie op 2Kor.6]
181. Over de zaligen
De zalige ziel weet niets meer van andersheid,
zij is één licht met God en één heerlijkheid.
187. Men moet de Gever nemen
Mens, laat de gaven van God [staan] en snel op Hem zelf toe!
Waar jij aan de gaven blijft hangen, zul je niet tot rust komen.
194. Wat God het liefste doet
Het liefste werk, dat God zo innig wenst,
is, dat Hij zijn Zoon in jou baren kan.
298. De liefde kent geen vrees
De liefde is niet angstig, zij kan ook niet bederven,
nog eerder zou God tezamen met Zijn Godheid sterven.
299. Zo de persoon, zo de verdienste
De bruid verdient voor zichzelf meer met één kus omwille van God,
dan alle huurlingen door arbeid tot aan de dood.
307. De liefde is God meer nabij ["gemeiner"] dan wijsheid
De liefde gaat bij God onaangekondigd binnen,
verstand en voorname gevatheid moeten lang in de voorhof blijven.
1. Alles moet weer terug in het Ene
Alles komt voort uit het Ene en moet naar binnen in het Ene,
wil het niet verdeeld en in veelheid zijn.
4. Niets kan zonder het Ene bestaan
Zoals elk en ieder getal zonder het Ene niet kan bestaan,
zo zouden de schepselen zonder God, het Ene, vergaan.
9. Eenieder moet Christus zijn
De ware Godszoon is Christus alleen,
toch moet elke christen diezelfde Christus zijn.
12. Een wakend oog ziet
Het licht der heerlijkheid schijnt midden in de nacht.
Wie kan het zien? Een hart, dat ogen heeft en waakt.
19. Ook over hetzelfde [i.c.: geestelijke seizoenen; AP]
In de winter is men dood, in de lente staat men op;
In de zomer en in de herfst gaat men zijn levensweg.
33. Wanneer God het liefst bij ons is
God, wiens genot het is, bij jou, o mens, te zijn,
komt, wanneer jij niet thuis bent, het liefst bij jou binnen.
39. De gelaten mens is reeds zalig
Een mens, die zich aan God [over]laat in alle gevallen en op alle wijzen,
die kan men waarlijk reeds in zijn lichaam zalig prijzen.
146. De wereld is van eeuwigheid
Omdat God, de Eeuwige, de wereld schiep buiten de tijd,
daarmee is het dus zonneklaar, dat zij is van eeuwigheid.
149. Alle mensen moeten één Mens worden
De veelheid is vijand van God: daarom trekt Hij ons zo naar binnen,
dat alle mensen in Christus één zouden zijn.
163. Alles komt uit het verborgene
Wie had dat kunnen denken! Uit duisternis komt het lichte,
het leven uit de dood, het iets uit het niet.
174. Wat de heilige doet, doet God in hem
God doet zelf in de heilige alles, wat de heilige doet;
God gaat, staat, ligt, slaapt, waakt, eet, drinkt, heeft goede moed.
189. God is voor eeuwig in Zijn [eigen] schoonheid verliefd
God is zo onvoorstelbaar mooi, dat ook Hijzelf volkomen
van eeuwigheid in vervoering is over de glans van Zijn gelaat.
264. Wanneer Jezus in het hart gevormd wordt
Mens, wanneer je hart voor God zoals was is zacht en rein,
dan drukt de heilige Geest het beeld van Christus daarin.
265. Wie door de liefde voor God gebonden is
De ziel, die aan niets anders als God denkt te aller ure,
die is door zijn liefde geketend en gebonden.
266. Het juiste leven van de ziel
Dan leeft de ziel juist, wanneer God, haar Geest en Leven,
haar helemaal vervuld heeft en zij Hem ruimte heeft gegeven.
267. Zo de school, zo de leer
In de scholen van deze wereld wordt God ons slechts beschreven;
In de school van de heilige Geest leert men Hem schouwen en liefhebben.
268. Men dient te 'werken' zonder ergernis
De zon schijnt en 'werkt' zonder welke ergernis of pijn dan ook;
Zo moet ook jouw ziel, als het juist met haar is, zijn.
269. Wie aan God voorbij [is], schouwt God
Bruid, zoek jij te schouwen het aangezicht van de Bruidegom,
Ga aan God en alles voorbij, dan zal het jou niet ontbreken.
273. Waar Christus niet 'werkt', daar is Hij niet
Vriend, waar niet Christus 'werkt', daar is Hij ook nog niet,
hoeveel ook de mens over Hem zingt of spreekt.
276. De heilige handelt niet volgens de geboden
De heilige, wat hij doet, doet hij niet volgens het gebod;
hij doet het puur uit liefde voor God.
277. De rechtvaardige heeft geen wet
Voor slechten is de wet: zou er geen gebod geschreven zijn,
de vromen zouden toch nog God en de naaste liefhebben.
278. De geestelijke 'krabbegang'
Mens, daal neer, dan zul je opstijgen;
laat af van jouw gaan, dan begint jouw loop.
280. God kan zichzelf niet meten
God is zo hoog en zo groot: wilde Hij zichzelf meten,
Hij zou, ook al is Hij God, het getal van de maatstaf vergeten.
284. God komt, [nog] voordat je naar Hem verlangt
Wanneer verlangen naar God jou vult en je wenst Zijn kind te zijn,
is Hij reeds daarvóór in jou en geeft je dat [verlangen] in.
285. De geestelijke tortelduif
Ik ben de tortelduif, de wereld is mijn woestijn;
God mijn Echtgenoot is weg; daarom zit ik zonder nest.
286. De eenvoud moet geestig zijn
Die eenvoud acht ik hoog, welke God geestigheid heeft geschonken;
Die [eenvoud] die deze [geestigheid] niet heeft, is haar naam niet waard.
293. De beloning van de liefde
De liefde heeft God zelf tot 'wezenlijk' loon;
Hij blijft voor eeuwig haar roem en erekroon.
296. De liefde Gods in ons is de heilige Geest
De liefde, die in jou naar God gericht blijkt ["sich zu Gott
in dir beweißt"],
is Gods eeuwige kracht, zijn Vuur en heilige Geest.
305. De liefde Gods is wezenlijk
De liefde voor God bestaat niet in zoetheid;
[- ] zoet is enkel het toevallige ["ist ein Zufall nur"] - zij bestaat in
wezenlijkheid.
17. De ene begeerte veroorzaakt de andere
Hoe meer een mens zich verheugt op tijdelijke eer en goederen,
des te minder heeft hij tot de eeuwige dingen moed.
Hoe meer daarentegen hij wacht op de eeuwige dingen,
hoe meer en meer wordt hem het tijdelijke gering.
18. De eeuwigheid wordt voor niets gehouden
O dwaasheid, omwille van den tijd waagt men zich tot in de dood,
en op de eeuwigheid richt men slechts zijn spot!
20. Het tijdelijke is rook
Al het tijdelijke is rook. Laat je het [binnen] in je huis,
voorwaar, het bijt het de geestesogen uit.
22. Mest vastpakken is dom
Hoe dwaas de mens, die mest vastpakt!
Hoe dwaas, jij die je vreugde in ijdele eer stelt!
23. Zichzelf niet kennen zorgt voor vergeefs rennen
Hoe komt het toch, dat de mens zo krankzinnig om ijdele eer rent?
Het komt, omdat hij niet zijn eer in God erkent.
24. Wat men in zichzelf heeft, zoekt men niet buiten
Wie in zichzelf eer heeft, die zoekt het niet buiten;
Zoek jij haar in de wereld, dan heb je haar nog buiten [jezelf].
38. Hoe meer toewending, hoe meer verlichting
In de mate dat de maan zich naar zijn zon richt,
naar jouw Jij, naar die mate zal jullie jullie licht toegemeten worden.
39. De geestelijke maan met haar zon
Ik wil de maan zijn, wees, Jezus, Jij de zon;
dan zal mijn aangezicht vol eeuwige vreugde en gelukzaligheid zijn.
40. De zon móet verlichten
De zon moet haar licht verlenen aan allen, die het willen:
De duivel zou verlicht raken, wilde hij zich tot God keren.
42. Wie niet bewogen wordt, hoort niet bij het geheel
De zon wekt alles op ["erreget all's"], doet al de
sterren dansen;
wordt jij niet ook bewogen, dan hoor je niet bij het geheel.
54. De overwinning volgt pas naderhand
Christen, niemand heeft de overwinning en haar troost ondervonden,
die niet eerst vantevoren in de strijd de vijand heeft overwonnen.
Inhoudsopgave

Uit: Angelus Silesius: De
Hemelsche Zwerver. Ingeleid en vertaald door Hilbrandt Boschma, Deventer 1945, 2e druk
- Deze spreuken zijn een moderniserende hertaling van mijn hand van de spreuken uit
dit boek. Toen ik de oorspronkelijke Duitstalige tekst in handen kreeg, viel mij op dat Boschma soms
nogal heeft zitten schuiven met de volgorde van zinnen, om toch vooral het eindrijm te kunnen
handhaven. Aangezien ik geen voorstander van zulke aanpassingen ben en zo trouw mogelijk blijven aan
de oorspronkelijke bedoeling belangrijker vind dan het handhaven van eindrijm, zal ik in de toekomst
alleen nog maar spreuken uit de Duitse tekst vertalen (zie hierboven).
Hierboven leeft men goed: niemand heeft iets alleen;
wat daar de enkeling heeft, is daar allen gemeen.
Gods kus genieten en in Hem zichzelf vergeten
is meer dan - zonder liefde - menig ding te weten.
Geen druppel dauw wordt voor zichzelf geboren;
ook jij moet anderen - niet jezelf toebehoren.
De liefde mag bij God vrij binnengaan;
het verstand blijft als een knecht lang in de voorhof staan.
Je hoopt, dat je "nog wel eens ooit" Gods licht zult zien?
Jij dwaas, je ziet het nooit, als je het nú niet ziet.
De zondige mens ziet niets;
hoe meer hij werkt en draaft,
door de eigen wil gejaagd,
hoe meer hij zich verslaaft.
Men kan van werk of rust in Gods bestaan niet merken;
Zijn werken is Zijn rust; Zijn rusten is Zijn werken.
Zie, ieder ding is het jouwe, dus: ontbreekt je iets,
dan ken je je eigen rijkdom nog niet.
't Geloof alleen is dood; je kunt niet eerder leven
voordat daaraan een ziel: de liefde wordt gegeven.
Zie wat je niet kunt zien, ga waar je niet kunt gaan,
hoor wat stemloos is, en je zult God "verstaan".
Je vindt naar de mate dat je zoekt, je krijgt naar de mate dat je
vraagt;
dát zal uiteindelijk je deel worden, wat je hebt nagejaagd.
Gelatenheid is goed, maar zelfs God los te laten,
is een gelatenheid, die vele mensen haten.
Was Christus duizendmaal in Bethlehem geboren,
maar niet in jouw ziel, dan zou je toch verloren zijn.
En nu, vriend, houd ik op; wil je nog verder lezen,
och, word dan zelf Gods schrift én het wezen daarvan!
Inhoudsopgave

- Volgend gedicht vond ik op het Internet.
Die Ros' ist ohn warumb
sie bluehet weil sie bluehet
Sie achtt nicht jhrer selbst
fragt nicht ob man sie sihet.
Wijsheid is een bron: hoe meer men eruit drinkt,
hoe meer en krachtiger ze opborrelt.
Inhoudsopgave

Deze pagina werd voor het laatst ververst op: zondag 1 september 2002.
